ROLLENSPEL
Lees het onderstaande rollenspel en maak de bijhorende oefening.
INTERVIEW MET TITUS
VALERIUS
I: "Goedemorgen, meneer Titus. Bedankt dat u even tijd wilde maken voor mij."
T: "Geen probleem, ik had vandaag wel een vrij moment."
I: "Heeft u het anders zo druk?"
T: "Absoluut, je wilt niet weten welke verantwoordelijkheden ik allemaal heb."
I: "Hoe komt dat dan? Welke verantwoordelijkheden heb je zoal?"
T: "Awel, ik zal dat eens uitleggen. Hier in Rome is de familie de basis en dus het belangrijkste in de samenleving. Aangezien ik de oudste man in mijn familie ben, ben ik wat ze noemen de pater familias, 'de vader van de familie'."
I: "Ah zo zit dat, dan kan ik geloven dat je het druk moet hebben."
T: "Dat is zeker zo, als pater familias ben ik dus het hoofd van onze familie. Alles wat mijn familie bezit is van mij. Daarnaast mag ik ook alles beslissen van wat er in mijn familie gebeurt."
I: "Eigenlijk ben je dus echt wel een belangrijke man?"
T: "Ja, eigenlijk wel, wat ik als pater familias ook mag/moet doen is in de senaat zitten samen met de andere pater familiassen van Rome. In die senaat geven wij dan advies aan de koning waarvan wij denken dat het goed zou zijn voor het volk."
I: "Dat lijkt mij een hele eer. Ik heb nog een vraag: zijn alle families apart of horen ze allemaal samen?"
T: "Er is wel een verband tussen sommige families. Families die dezelfde voorvader hebben worden samen een gens genoemd."
I: "Dat is interessant. Zijn er eigenlijk nog andere groepen in de Romeinse bevolking?"
T: "In Rome onderscheiden we eigenlijk drie grote groepen. De eerste zijn de patriciërs of de aristocraten. Ze geloven dat ze afstammen van de stichters van Rome maar voor mij zijn het allemaal dikke nekken. De patriciërs bezitten alle grond en geven ook raad aan de koning. Daarnaast heb je ook de gewone burgers of de plebejers. Zij zijn allemaal vrij maar politieke macht hebben ze niet. Het zijn meestal boeren of ambachtslieden. Vele plebejers staan onder toezicht van een patriciër."
I: "Het begint mij allemaal wat duidelijk te worden. Wie is de derde groep eigenlijk?"
T: "Die stellen niet veel voor, dat zijn de slaven. Veel Romeinse slaven zijn krijgsgevangenen. Ze mogen niets en bezitten niets. Ze zijn het eigendom van iemand."
I: "Dat lijkt me een hard leven."
T: "Achja, het is beter zo."
I: "Bedankt voor je tijd. Ik ga je laten want je zult nog wel wat zaken te doen hebben."
T: "Graag gedaan, ik vond het een fijn gesprek!"